Vinnie
En soms kán je niet anders dan opgeven
Hoewel zijn dierenartsen en ik ons initieel niet zo’n grote zorgen maakten om Vinnie, bleek het bij hem nog een trapje erger te zijn dan bij Nolan En eigenlijk is dit alles zo enorm toevallig ontdekt dat het me bang maakt.
Voor degene die hun verhaal niet gevolgd hebben: Nolan kreeg kort na een tandoperatie een reuze-ontsteking aan zijn tandvlees. Op Valentijn bracht ik hem naar tante Annelies, en meer uit voorzichtigheid en volledigheid dan wat anders werd er een swab genomen uit Nolan’s mondje. Een dikke 48u later had het eerste-keuze antibioticum nog steeds geen verschil gemaakt. Toen de labo resultaten binnenkwamen was wel duidelijk waarom: een van nature moeilijk te behandelen bacterie die dan ook nog resistent was tegen zo goed als alles wat bestaat. Nolan had geluk: die ene optie die er nog was, werkte. Hij is er nog.
Toen ik Vinnie een paar dagen later binnenbracht deed ik dat meer uit voorzorg dan wat anders: hij had grote snottepieten, en de combinatie van een virale opstoot met die gekke bacterie van Nolan bezorgde me de kriebels. Uit voorzorg, alweer uit voorzorg, werd er een swab genomen van zijn snottepieten. Het had een veiligheiedstest moeten zijn! Een check die zou zeggen: “geen bacteriën hier, waar haal je dat gekke idee toch vandaan jij overbezorgd moederwezen.” Maar dat werd het niet
Ook in Vinnie zijn neusje werd die stomme bacterie gevonden. En wat nog véél véél erger was: bij Vinnie was er geen enkel middel dat nog zou werken. We probeerden het nog even met een middel dat in ons labo niet getest kon worden, maar merkten al snel dat dat geen soelaas zou bieden. Dus toen dat vervelende buikgevoel bevestigd werd door de resultaten van de tweede staalname, kon ik alleen maar janken. Ik had hem zó graag gered, maar de natuur had ons schaakmat gezet.
We hadden Vinnie nog eventjes langer bij ons kunnen houden. Maar wat heeft een o zo bang aapje aan “bij ons” blijven, als hij afgezonderd moet zitten van zijn maatjes, van zijn rendier (Rudolf was zijn dikke vriend). In de groep kon hij niet meer, want elke dag, elk uur, elke seconde die hij daar zou zitten, zou een risico met zich meebrengen om die onoverwinbare bacterie opnieuw door te geven. Ik overlaadde Annelies uit pure wanhoop met de gekste “oplossingen”, maar er was maar een juiste keuze: Vinnie loslaten. Hem laten gaan nu hij tenminste nog kón ademen. Hem vleugels geven in plaats van ellenlange dagen/weken/maanden met redmiddeltjes in quarantaine. Maar verdorie, wat was dat hard.
Mijn lieve boze Vinnie
Het spijt mij.
Het spijt mij dat er stomme bacteriën bestaan waar we niéts tegen kunnen beginnen. Het spijt mij dat je geen pensioen gekregen hebt met Rudolf. Het spijt mij dat je de tijd niet hebt gekregen om te geloven in mijn liefde.
Maar het spijt mij niet dat ik je in opvang nam. Het spijt mij niet dat je je hier eindelijk veilig genoeg voelde om mijn zachte woorden te beantwoorden met het zoetste geknipoog dat ik ooit zag en vriendschap te sluiten met onze zwakke Rudolf. En het spijt me al helemaal niet dat ik jou toch tenminste twee volle maanden van een warm geborgen nest en een overvloed aan lekkere hapjes heb mogen voorzien.
Dag klein meppertje. Ik zal je missen. Wacht op Rudolf daarboven?